statistics belgium
>> Home > In de kijker

Census 2011: Een diploma van het hoger onderwijs behalen: welke sociaal-demografische ongelijkheden bestaan er?

Opvolging van de bevolking van 15 tot 17 jaar tussen de volkstellingen van 2001 en 2011.

Deze analyse heeft als doel de sociaal-demografische verschillen bij het behalen van een diploma van het hoger onderwijs te beschrijven. Ze is gebaseerd op de exhaustieve gegevens van de laatste twee Belgische volkstellingen – de Census 2011 en de Socio-economische enquête 2001.

De gegevens van bijna 350.000 jongeren van 15 tot 17 jaar geteld in België bij de socio-economische enquête 2001 werden gekoppeld met de gegevens van de Census 2011. Op basis van de Census kennen we hun hoogste opleidingsniveau in 2011. De socio-demografische variabelen komen uit de socio-economische enquête 2001.

We onderzoeken of het behalen van een diploma van het hoger onderwijs en het soort behaalde diploma (onderwijs van het korte of het lange type) verschilt met het geslacht, de woonplaats in 2001, de nationaliteit bij de geboorte, het opleidingsniveau van de volwassenen in het huishouden in 2001 en het soort huishouden in 2001.

1. Gegevens

Het hoogst behaalde diploma is informatie die uit de Census 2011 komt. Deze variabele wordt geconstrueerd op basis van de socio-economische enquête 2001. Die gegevens werden bijgewerkt met de verschillende onderwijsdatabanken van de gemeenschappen (zie bijlage 1) en ook aangevuld met de gegevens over werkzoekenden van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid.

De interessante variabele in deze studie is het behalen van een diploma van het hoger onderwijs. In sommige gevallen wordt er een onderscheid gemaakt tussen het hoger onderwijs van het korte type en dat van het lange type.

Het korte type omvat de volgende diploma's:
diploma's van het niet-universitair hoger onderwijs van het korte type: graduaat (A1), professioneel gerichte bacheloropleiding, voortgezette opleiding na graduaat of na bachelor.

Het lange type omvat de volgende diploma's:
academische bachelor (hogeschool of universiteit), diploma's van het universitair onderwijs: licentiaat, ingenieur, master, doctor in de geneeskunde, doctoraat, diploma van het niet-universitair hoger onderwijs van het lange type, master aan een hogeschool, voortgezette opleidingen na licentiaat of master.

1.1 Beperkingen van de variabele

  • De kwaliteit van de variabele is gedeeltelijk afhankelijk van de kwaliteit van de in 2001 verzamelde informatie. Personen voor wie we bijvoorbeeld geen informatie over hun opleidingsniveau in 2001 hebben en die tussen de twee volkstellingen geen nieuw diploma hebben behaald (en ook niet in het beheersysteem van de werkloosheid zijn opgenomen) worden in 2011 nog steeds ingedeeld in de categorie "onbekend opleidingsniveau". Als de in 2001 verzamelde informatie onjuist was en er tussen de twee volkstellingen geen nieuwe kwalificatie wordt geregistreerd, blijven de gegevens fout.

Deze kritiek geldt echter niet voor deze specifieke analyse: jongeren tussen 15 en 17 jaar in 2001 die tien jaar later een diploma van het hoger onderwijs hebben, behaalden noodzakelijkerwijs hun diploma na de socio-economische enquête 2001. We gebruiken dus de databanken van de gemeenschappen over het onderwijs om te bepalen of er al dan niet een diploma van het hoger onderwijs werd behaald.

  • Bijna iedereen die zijn diploma in het buitenland behaalde, werd niet in aanmerking genomen in berekening van deze variabele. Alleen zij die de erkenning van hun diploma (een soms lange en altijd betalende procedure) bij de Vlaamse Gemeenschap hebben aangevraagd, werden in aanmerking genomen.

De onderzochte populatie woonde echter in België bij de laatste twee volkstellingen en heeft dus meer kansen dan de totale bevolking om in het land te hebben gestudeerd. Zo is voor minder dan 1% van de onderzoekspopulatie het opleidingsniveau onbekend, tegenover voor 9,5% van alle inwoners van België.

  • De verschillende administratieve registers waarmee de gegevens van de volkstelling van 2001 werden bijgewerkt, komen van elke taalgemeenschap. Geografische verschillen in de organisatie van de verzameling zijn daarom potentiële bronnen van vertekening.

Het register van de Franse Gemeenschap met betrekking tot het secundair onderwijs is onvolledig: de jaren van 2001 tot en met 2005 ontbreken. De Census 2001 onderschat dus het gemiddelde opleidingsniveau van de bevolking die in het Franstalige systeem studeerde. De databanken met de diploma's van het hoger onderwijs (van het korte en lange type) zijn echter volledig tussen de twee volkstellingen. Ze laten dus toe de personen te identificeren die in het bezit zijn van een diploma van het hoger onderwijs, wat relevant is voor deze analyse.

1.2 De onderzochte populatie

Deze studie betreft alle personen tussen 15 en 17 jaar die op 1 oktober 2001 in België werden geteld en die op 1 januari 2011 (bij de laatste telling) opnieuw in het land waren.

Deze jongeren waren in 2001 van leerplichtige leeftijd in het secundair onderwijs en zijn tien jaar later meestal afgestudeerd. Ze hebben hun hoogste diploma behaald tijdens de periode tussen de twee tellingen.

In totaal voldeden 343.902 personen aan deze criteria. 14 ervan werden van de analyse uitgesloten omdat we niet konden uitmaken of ze een diploma van het hoger onderwijs van het korte type of van het lange type hadden behaald.

De bevolking van 15 tot 17 jaar op 1 oktober 2001 was 24 tot 27 jaar oud op 1 januari 2011. Maar als gevolg van incoherenties tussen de twee databronnen (in verband met de beschermingsmethode van de data van de Census 2011) waren 65 personen 28 jaar of meer op de datum van de census. Zij werden ook van de studie uitgesloten. De doelpopulatie telde zo 343.823 personen.

Het hoogst behaalde diploma was onbekend voor 2.485 van hen (0,7% van de doelpopulatie). Zij werden ook van de onderzochte populatie afgetrokken. De onderzochte populatie telde uiteindelijk 341.338 personen.

2. Resultaten

2.1 Grote verschillen tussen mannen en vrouwen

Binnen de onderzochte populatie heeft bijna de helft van de vrouwen een diploma van het hoger onderwijs behaald (48,6%) tegenover slechts een derde van de mannen (32,3%).

In tegenstelling tot vrouwen kiezen mannen iets vaker voor het hoger onderwijs van het lange type dan van het korte type. Gezien het aandeel van vrouwen met een diploma van het hoger onderwijs zijn er echter meer vrouwen dan mannen aan de hogescholen en de universiteiten.

Deze grote verschillen in studieniveau tussen mannen en vrouwen verplichten ons om voor elke analyse de populatie volgens geslacht te verdelen.

Grafiek 1: Verdeling van de vrouwelijke en mannelijke onderzoekspopulatie volgens het hoogst behaalde diploma.

2.2 Woonplaats in 2001

De leerlingen die in 2001 in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verbleven, hebben minder vaak een diploma van het hoger onderwijs behaald dan de leerlingen die in Vlaanderen of Wallonië woonden: het gaat om slechts 25% van de mannelijke bevolking en 38% van de vrouwelijke bevolking. De hoogste cijfers worden in Vlaanderen waargenomen, met respectievelijk 35% en 52%.

Opvallend voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn hogere percentages voor diploma's van het hoger onderwijs van het lange type dan voor die van het korte type, zowel voor mannen als voor vrouwen. Dit geldt ook voor de mannelijke bevolking in Vlaanderen.

Voor beide geslachten in Wallonië en voor vrouwen in Vlaanderen is het aandeel diploma's van het hoger onderwijs van het korte type hoger dan het aandeel diploma's van het hoger onderwijs van het lange type.

Brusselse leerlingen studeerden minder vaak succesvol verder na het secundair onderwijs, maar wanneer ze dat wel deden, gaven ze de voorkeur aan het onderwijs van het lange type.

Grafiek2: Percentage personen dat een diploma van het hoger onderwijs behaalde volgens gewest van verblijf, geslacht en type diploma.

De rangschikking van de provincies volgens het aandeel personen met een diploma van het hoger onderwijs is bijna identiek voor beide geslachten. Voor het Franstalig landsgedeelte is Waals-Brabant een specifiek geval: deze provincie is koploper voor wat betreft het aandeel personen in de studiepopulatie die een hoger diploma haalden, terwijl alle andere Waalse provincies na de Vlaamse provincies komen.

Er zijn ook bijzonder grote verschillen tussen de geslachten in de provincies Henegouwen en Namen: vrouwen hebben er 60% vaker een diploma van het hoger onderwijs dan mannen. Het verschil tussen mannen en vrouwen is het kleinst in West-Vlaanderen: het cijfer ligt er onder 40%.

Grafiek 3: Aandeel personen met een diploma van het hoger onderwijs volgens provincie van verblijf en geslacht

De provincies met het hoogste aandeel personen in dit onderzoek met een diploma van het hoger onderwijs (Vlaams- en Waals-Brabant), maar ook Brussel, waar dit aandeel het laagst is, vertonen dezelfde verdeling volgens type onderwijs: meer jongeren kozen (succesvol) voor het lange type. Dat geldt zowel voor de vrouwelijke als mannelijke bevolking. De Brusselse bevolking in het bijzonder lijkt dus erg heterogeen.

In Oost-Vlaanderen en in de provincie Antwerpen behaalden de mannen in dit onderzoek vaker een diploma van het hoger onderwijs van het lange type dan van het korte type.

Grafiek 4: aandeel vrouwen met een diploma van het hoger onderwijs volgens provincie van verblijf en type diploma.

Grafiek 5: Aandeel mannen met een diploma van het hoger onderwijs volgens provincie van verblijf en type diploma.

2.3 Nationaliteit bij de geboorte

Bijna 14% van de onderzochte bevolking had bij zijn geboorte de nationaliteit van een ander land dan België.

Al dan niet als Belg geboren zijn, blijkt een significant verband te hebben met het behalen van een diploma van het hoger onderwijs bij zowel de mannelijke als vrouwelijke bevolking in de onderzoek (chi-kwadraattoets ; p<.0001).

Volgens het type diploma (onderwijs van het korte of lange type) en het geslacht is het aandeel personen met een diploma van het hoger onderwijs 1,7 tot 2,4 keer zo hoog in de bevolking met de Belgische nationaliteit bij de geboorte als in de bevolking van buitenlandse afkomst. De verhouding is groter in het hoger onderwijs van het lange type dan in het hoger onderwijs van het korte type en bij mannen dan bij vrouwen. De ongelijkheden zijn bijzonder groot bij de bevolking met een diploma van het hoger onderwijs van het lange type: 18% van de mannen ‘Belgische’ behoort tot deze categorie, tegenover minder dan 8% van de ‘buitenlandse’.

Grafiek 6: Verdeling van de vrouwelijke bevolking volgens nationaliteit bij de geboorte en hoogst behaalde diploma.

Grafiek 7: Verdeling van de mannelijke bevolking volgens nationaliteit bij de geboorte en hoogst behaalde diploma.

2.4 Opleidingsniveau van de ‘ouders’ in het huishouden in 2001

We identificeerden voor onze studiepopulatie het huishouden waarin ze verbleven op het moment van de Socio-economische enquête 2001 – toen ze dus tussen 15 en 17 jaar oud waren. De volwassenen in die huishoudens zijn in de meeste gevallen de ouders, of toch de personen met verantwoordelijkheid over die jongeren, maar zijn dat uiteraard niet altijd of per definitie. Om de leesbaarheid te verhogen verwijzen we hieronder niettemin naar deze personen met woorden als ‘ouders’, ‘vader’ en ‘moeder’. Zowel paren als alleenstaande moeders of vaders werden geïdentificeerd.

In alle analyses hieronder bekijken we het opleidingsniveau van de ouders in 2001 als een dichotome variabele: ofwel hebben ze een diploma van het hoger onderwijs, ofwel hebben ze er geen. Het verband tussen het opleidingsniveau van de moeder en van de vader en het diploma van de kinderen tien jaar later wordt apart onderzocht. De analyses worden ook opnieuw uitgevoerd volgens het geslacht van onze onderzoekspopulatie.

Globaal zien we een statistisch significant verband tussen het opleidingsniveau van de ouders (in 2001) en dat van de kinderen in 2011 (chi-kwadraat<.0001). De resultaten zijn bovendien vergelijkbaar als er rekening wordt gehouden met het opleidingsniveau van de vrouw of van de man in het huishouden.

Hieronder bekijken we eerst de resultaten voor onze mannelijke onderzoekspopulatie. In een huishouden waarin de moeder (of de vader) geen hogere studies heeft gedaan, is het aandeel van jongens zonder diploma van het hoger onderwijs twee keer zo groot als dat in huishoudens waarin de ouder verder heeft gestudeerd. Dat relatieve risico stijgt tot drie bij de vrouwelijke bevolking.

Het opleidingsniveau van de ouders in een huishouden weegt bijzonder zwaar door voor het hoger onderwijs van het lange type. De jongeren in onze onderzoekspopulatie die in 2001 in een huishouden leefden waarin de moeder (of de vader) hogere studies gedaan had, behaalden vier keer zo vaak een diploma van het hoger onderwijs van het lange type.

Tabel 1: Relatieve risico's van het opleidingsniveau van de kinderen in 2011 volgens het opleidingsniveau van de ouders in het huishouden in 2001

  Opleidingsniveau van een jongen (2011) Opleidingsniveau van een meisje (2011)
Geen diploma van het hoger onderwijs Hoger onderwijs – korte type Hoger onderwijs – lange type Geen diploma van het hoger onderwijs Hoger onderwijs – korte type Hoger onderwijs – lange type
Opleidingsniveau van een moeder (2001)
Geen diploma van het hoger onderwijs 1 1 1 1 1 1
Diploma van het hoger onderwijs 0,5 1,7 4 0,3 1,3 3,7
 
Opleidingsniveau van een vader (2001)
Geen diploma van het hoger onderwijs 1 1 1 1 1 1
Diploma van het hoger onderwijs 0,5 1,6 4 0,3 1,2 3,5

Grafiek 8: Verdeling van de vrouwelijke onderzoekspopulatie volgens opleidingsniveau van de 'moeder' en het hoogst behaalde diploma.

Grafiek 9: Verdeling van de vrouwelijke onderzoekspopulatie volgens opleidingsniveau van de 'vader' en hoogst behaalde diploma.

Grafiek 10: Verdeling van de mannelijke bevolking volgens opleidingsniveau van de 'moeder' en hoogst behaalde diploma

Grafiek 11: Verdeling van de mannelijke bevolking volgens opleidingsniveau van de 'vader' en hoogst behaalde diploma.

2.5 Type huishouden in 2001

Het type huishouden waartoe de jongeren tussen 15 en 17 in 2001 behoorden, werd bepaald op basis van het zogenaamde LIPRO- algoritme. Dat algoritme is gebaseerd op de positie van elk individu in het huishouden zoals vermeld in het Rijksregister, of het verband van iedereen met de referentiepersoon van het huishouden.

In 2001 woonde drie vierde van de kinderen in een huishouden bestaande uit een gehuwd koppel met kind(eren), en minder dan 5% in een huishouden bestaande uit een ongehuwde koppel met kind(eren). Bijna een kind op vijf woonde in een huishouden dat uit een eenoudergezin bestond (zie tabel 2). Deze drie soorten huishoudens vertegenwoordigden in totaal 99% van de kinderen.

Tabel 2 : Verdeling van de onderzoekspopulatie volgens het soort huishouden waartoe ze in 2001 behoorde

Soort huishouden Aantal Percentage
Eenpersoonshuishouden 629 0,18
Gehuwd koppel zonder kinderen 762 0,22
Gehuwd koppel met kinderen 257.570 75,46
Ongehuwd koppel zonder kinderen 47 0,01
Ongehuwd koppel met kinderen 15.567 4,56
Eenoudergezin 65.206 19,10
Andere huishoudens 1.011 0,30
Niet-particuliere huishoudens 546 0,16
TOTAAL 341.338 100 %

In de grafieken die volgen tonen we het opleidingsniveau in 2011 van de jongeren van 15 tot 17 in 2001 volgens de drie voornaamste soorten huishoudens waarin ze toen leefden.

De algemene tendensen zijn identiek voor mannen en vrouwen, ook al zijn de niveaus licht verschillend: vrouwen hebben vaker een diploma van het hoger onderwijs dan mannen.

Jongeren die in huishoudens met een gehuwde koppel leefden, behaalden vaker een diploma van het hoger onderwijs dan de andere. Jongeren die in huishoudens met ongehuwde koppels leefden, hebben hetzelfde opleidingsniveau als jongeren uit eenoudergezinnen.

Mannen/jongens die in een huishouden met een gehuwd koppel leefden, hebben tussen 1,7 en 2 keer zoveel kans om een diploma van het hoger onderwijs te behalen dan jongeren die in een huishouden met een eenoudergezin of een ongehuwd koppel leven. De verschillen zijn iets kleiner voor vrouwen/meisjes: tussen 1,5 en 1,6.

Grafiek 12: Verdeling van de vrouwelijke onderzoekspopulatie volgens het soort huishouden in 2001 en het hoogst behaalde diploma.

Grafiek 13: Verdeling van de mannelijke onderzoekspopulatie volgens het soort huishouden in 2001 en het hoogst behaalde diploma.

Conclusie

In deze korte beschrijvende studie onderzochten we, op basis van een koppeling van de gegevens van de laatste twee volkstellingen, de variaties in het in 2011 bereikte studieniveau volgens de socio-demografische achtergrond van 15 tot 17-jarigen in 2001. Het soort huishouden of de woonplaats zijn relevanter in de tienertijd dan wanneer de onderzochte personen jonge volwassenen zijn en een deel van hen het ouderlijk huis heeft verlaten.

Een aantal gekende ongelijkheden bij het behalen van een diploma krijgen bevestiging. Er bestaan eerst en vooral grote verschillen volgens geslacht: de helft van de vrouwen heeft een diploma van het hoger onderwijs, tegenover slechts een derde van de mannen. De geografische verschillen zijn ook groot: met uitzondering van Waals-Brabant zijn de hoogste percentages jongeren die een diploma van het hoger onderwijs behalen terug te vinden in de Vlaamse provincies. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest komt onderaan de rangschikking.

De ongelijkheden volgens nationaliteit bij de geboorte zijn eveneens zeer groot: de personen in onze onderzoekspopulatie met een andere nationaliteit bij de geboorte dan de Belgische behalen twee keer minder vaak een diploma van het hoger onderwijs dan personen die Belg zijn bij hun geboorte.

Het percentage dat een diploma van het hoger onderwijs behaalde, is sterk verschillend naargelang het studieniveau van de ouders. Als er wordt gefocust op het hoger onderwijs van het lange type, wordt de kans vier keer groter wanneer een jongere een ouder met een diploma van het hoger onderwijs heeft. Deze waarde is nagenoeg identiek voor mannen en vrouwen, ongeacht er rekening wordt gehouden met het opleidingsniveau van de moeder of dat van de vader.

Het opleidingsniveau van jongeren verschilt ten slotte ook naargelang het soort huishouden waarin ze opgroeiden. Als ze woonden in een huishouden met een getrouwd koppel, hebben ze bijna twee keer zo vaak een diploma van het hoger onderwijs als kinderen die in een eenoudergezin of in een huishouden met een ongetrouwd koppel woonden.

Deze resultaten zijn de eerste conclusies uit de beschrijvende analyse van de socio-demografische ongelijkheden bij het behalen van een diploma en bereiden de verklarende analyse voor. Door de effecten van de onafhankelijke variabelen te controleren, wordt het mogelijk hun specifieke effecten te meten. Op basis van een grondige studie van de literatuur zou de causale analyse door de relaties tussen de onafhankelijke variabelen te preciseren inlichtingen kunnen verschaffen over de bepalende factoren voor het behalen van een diploma van het hoger onderwijs.

 

Bijlage 1 – Databanken van de gemeenschappen over onderwijs die werden gebruikt om de variabele 'opleidingsniveau' in de Census 2011 te berekenen

Vlaamse Gemeenschap:

  • Databank over de behaalde diploma's: LED (Leer- en ervaringsbewijzendatabank) (2001-2010);
  • Gegevens over de inschrijvingen (2010-2011);
  • In het buitenland behaalde en erkende diploma's

Franse Gemeenschap

  • Verplicht onderwijs: databank over de inschrijvingen en diploma's (2006-2011);
  • Niet-universitair hoger onderwijs: databank SATURN
    Register van de diploma's (2001-2010) en van de inschrijvingen (2010-2011);
  • Universitair onderwijs: databank Cref
    Register van de diploma's en van de inschrijvingen

Duitstalige Gemeenschap

  • Gegevens over de inschrijvingen (2001-2011);

Bijlage 2 - Tabellen over de onderzoekspopulatie

Tabel A1: Verdeling van de onderzoekspopulatie volgens geslacht en hoogst behaalde diploma

  Vrouwen Mannen Totaal
Geen diploma van het hoger onderwijs 86.184 117.621 203.805
Hoger onderwijs van het korte type 46.439 27.252 73.691
Hoger onderwijs van het lange type 34.920 28.922 63.842
Totaal 167.543 173.795 341.338

Tabel A2: Verdeling van de vrouwelijke onderzoekspopulatie volgens gewest van verblijf en hoogst behaalde diploma

  Vlaanderen Wallonië Brussel Totaal
Geen diploma van het hoger onderwijs 46.292 31.425 8.467 86.184
Hoger onderwijs van het korte type 27.917 16.029 2.493 46.439
Hoger onderwijs van het lange type 21.944 10.172 2.804 34.920
Totaal 96.153 57.626 13.764 167.543

Tabel A3: Verdeling van de mannelijke onderzoekspopulatie volgens gewest van verblijf en hoogst behaalde diploma

  Vlaanderen Wallonië Brussel Totaal
Geen diploma van het hoger onderwijs 64.686 42.329 10.606 117.621
Hoger onderwijs van het korte type 16.680 9.163 1.409 27.252
Hoger onderwijs van het lange type 18.737 7.986 2.199 28.922
Totaal 100.103 59.478 14.214 173.795

Tabel A4: Verdeling van de vrouwelijke onderzoekspopulatie volgens opleidingsniveau van de 'moeder' en hoogst behaalde diploma

  Moeder geen diploma van het hoger onderwijs Moeder diploma van het hoger onderwijs Totaal
Geen diploma van het hoger onderwijs 77.469 8.715 86.184
Hoger onderwijs van het korte type 32.474 13.965 46.439
Hoger onderwijs van het lange type 15.510 19.410 34.920
Totaal 125.453 42.090 167.543

Tabel A5: Verdeling van de vrouwelijke onderzoekspopulatie volgens opleidingsniveau van de 'vader' en hoogst behaalde diploma

  Vader geen diploma van het hoger onderwijs Vader diploma van het hoger onderwijs Totaal
Geen diploma van het hoger onderwijs 78.287 7.897 86.184
Hoger onderwijs van het korte type 34.327 12.112 46.439
Hoger onderwijs van het lange type 17.191 17.729 34.920
Totaal 129.805 37.738 167.543

Tabel A6: Verdeling van de mannelijke onderzoekspopulatie volgens opleidingsniveau van de 'moeder' en hoogst behaalde diploma

  Moeder geen diploma van het hoger onderwijs Moeder diploma van het hoger onderwijs Totaal
Geen diploma van het hoger onderwijs 100.297 17.324 117.621
Hoger onderwijs van het korte type 17.370 9.882 27.252
Hoger onderwijs van het lange type 12.339 16.583 28.922
Totaal 130.006 43.789 173.795

Tabel A7: Verdeling van de mannelijke onderzoekspopulatie volgens opleidingsniveau van de 'vader' en hoogst behaalde diploma

  Vader geen diploma van het hoger onderwijs Vader diploma van het hoger onderwijs Totaal
Geen diploma van het hoger onderwijs 102.321 15.300 117.621
Hoger onderwijs van het korte type 18.548 8.704 27.252
Hoger onderwijs van het lange type 13.321 15.601 28.922
Totaal 134.190 39.605 173.795
Copyright © 2015 Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium