statistics belgium
>> Home > In de kijker

Census 2011: Profiel van de bewoners en eigenaars van recente woningen

Deze analyse heeft als doel het profiel van huishoudens die wonen in een klassieke woning gebouwd na 2006 te vergelijken met het profiel van huishoudens die in oudere woningen wonen.

Het aandeel particuliere huishoudens die wonen in woningen gebouwd vanaf 2006 bedraagt ongeveer 4% van alle particuliere huishoudens die in conventionele woningen wonen. Dat aandeel neemt toe tot 6,7% in Limburg en 5,6% in Luxemburg, terwijl het slechts 1,6% bedraagt in Brussel en 2,7% in Henegouwen.

Mensen die in recente woningen wonen, vormen een jongere en homogenere bevolking dan mensen die wonen in woningen gebouwd vóór 2006. Die recente woningen worden ook bewoond door grotere huishoudens, meestal koppels met kinderen.

70% van de woningen gebouwd na 2006 zijn eigen woningen, wat betekent dat minstens één persoon uit het huishouden geheel of gedeeltelijk eigenaar is van de woning. Dat geldt voor zowel Vlaanderen als Wallonië. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is echter slechts één op twee huishoudens die wonen in een recente woning eigenaar van zijn woning. Dat percentage blijft hoog wanneer het wordt vergeleken met de totale Brusselse bevolking waarvan slechts 38% van de huishoudens eigenaar is van zijn woning.

Ten slotte verschillen de soorten woningen gebouwd vóór en na 2006 grondig van elkaar. In Vlaanderen en Wallonië is meer dan drie vierde van de woningen gebouwd vóór 2006 een huis, terwijl bijna één recente woning op twee in Vlaanderen een appartement is, net als bijna vier op tien recente woningen in Wallonië. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de situatie anders: daar overheersen appartementen zowel bij oudere als bij recentere woningen.

A. Doelstellingen

Deze analyse heeft in eerste instantie als doel het profiel van huishoudens die wonen in een conventionele woning gebouwd na 2006 te vergelijken met het profiel van huishoudens die in oudere woningen wonen. Eerst worden de woningen gebouwd vóór 2006 en de woningen die recenter werden gebouwd gelokaliseerd, gekwantificeerd en kort beschreven. Wat is het verschil tussen de woningen gebouwd vóór 2006 en de woningen gebouwd vanaf 2006 qua type gebouw en aantal kamers? We focussen ten slotte op de eigenaars van de recente woningen om te zien wat ze onderscheidt van huurders die in woningen van dezelfde leeftijd wonen. Alle gegevens komen uit de Census 2011.

De Census 2011 werd uitgevoerd door verschillende databanken te koppelen. Zonder te veel in detail te gaan, zijn de demografische gegevens (geslacht, leeftijd, nationaliteit) gebaseerd op gegevens afkomstig van het Rijksregister; de informatie over het opleidingsniveau komt dan weer uit de databanken van de gemeenschappen, en de informatie over de woningen van de databanken van het Kadaster van de FOD Financiën.

De huishoudens worden gekenmerkt volgens geslacht, nationaliteit, onderwijsniveau en het type eigendom van de persoon die als "referentiepersoon" wordt beschouwd. In het Rijksregister is de referentiepersoon de persoon die het meeste contact met de administratie heeft.

In deze analyse wordt het geslacht buiten beschouwing gelaten. Mannen worden namelijk het vaakst aangeduid als referentiepersoon voor zowel de woningen gebouwd vóór 2006 als de woningen gebouwd in 2006 en later (zie bijlage: tabel A1 en grafieken A1). Dat is waarschijnlijk het gevolg van de manier waarop de referentiepersoon wordt aangeduid, die eerder de historische administratieve realiteit weergeeft dan de werkelijke realiteit.

Conventionele woningen zijn structureel gescheiden (omgeven door muren en bedekt met een dak) en onafhankelijk (met rechtstreekse toegang vanaf een straat, een trap of een gang) die bestemd zijn voor permanente bewoning.

Een particulier huishouden bestaat uit een persoon die alleen woont, of uit meerdere personen die samenwonen en samen voorzien in hun levensonderhoud. Het particuliere huishouden wordt gekenmerkt door de referentiepersoon.

B. Onderzoekspopulatie

De weerhouden populatie in dit document zijn de particuliere huishoudens die in conventionele woningen wonen. In zeldzame gevallen worden kinderen vermeld als referentiepersoon. Deze huishoudens werden van de analyse uitgesloten.

De populatie voor deze analyse bedraagt dus 4.712.870 particuliere huishoudens. Aangezien de weerhouden populatie de particuliere huishoudens zijn, zal het aantal "huishoudens" in dit geval gelijk zijn aan het aantal "referentiepersonen".

Gezien er op de conventionele woningen wordt gefocust, wordt er geen rekening gehouden met collectieve woningen en andere wooneenheden (caravans, boten, windmolens,...).

C. Waar wonen de particuliere huishoudens met een woning gebouwd in 2006 en later? Met hoeveel zijn ze?

Er zijn 198.520 huishoudens die wonen in woningen gebouwd na 2006 (hier "recent" genoemd). Dat is slechts iets meer dan 4% van alle particulieren huishoudens die in een een conventionele woning wonen.

Tabel 1 toont het aantal huishoudens in woningen gebouwd vóór 2006 en het aantal huishoudens in woningen gebouwd vanaf 2006. Het percentage is de verhouding tussen het aantal huishoudens in woningen gebouwd vóór 2006 of vanaf 2006 en het totale aantal huishoudens op een bepaalde geografische schaal. Met dit percentage kunnen de plaatsen met meer nieuwe dan oude woningen gelokaliseerd worden.

In de provincie Limburg woont 6,67% van de particuliere huishoudens in woningen gebouwd in 2006 of later. In de provincie Luxemburg gaat het om 5,55%.

Tabel 1: Verdeling van de particuliere huishoudens volgens provincie en bouwperiode van de woning

  Vóór 2006 Vanaf 2006 TOTAAL Vóór 2006 Vanaf 2006 TOTAAL
BELGIË 4.514.350 198.520 4.712.870 95,79% 4,21% 100%
Brussels Hoofdstedelijk Gewest 533.860 8.694 542.554 98,40% 1,60% 100%
Vlaams Gewest 2.513.649 137.683 2.651.332 94,81% 5,19% 100%
Provincie Antwerpen 717.604 34.766 752.370 95,38% 4,62% 100%
Provincie West-Vlaanderen 474.168 26.026 500.194 94,80% 5,20% 100%
Provincie Oost-Vlaanderen 580.081 33.646 613.727 94,52% 5,48% 100%
Provincie Limburg 315.490 22.541 338.031 93,33% 6,67% 100%
Provincie Vlaams-Brabant 426.306 20.704 447.010 95,37% 4,63% 100%
Waals Gewest 1.466.841 52.143 1.518.984 96,57% 3,43% 100%
Provincie Luik 465.884 14.520 480.404 96,98% 3,02% 100%
Provincie Namen 193.315 8.271 201.586 95,90% 4,10% 100%
Provincie Waals-Brabant 146.320 7.580 153.900 95,07% 4,93% 100%
Provincie Henegouwen 555.412 15.550 570.962 97,28% 2,72% 100%
Provincie Luxemburg 105.910 6.222 112.132 94,45% 5,55% 100%

D. Wat zijn de kenmerken van de recente gebouwen ten opzichte van de gebouwen gebouwd voor 2006?

1. Type gebouw

Het type gebouw wordt gedefinieerd als het aantal conventionele woningen in het gebouw. Het gaat om een huis als het aantal conventionele woningen in het gebouw gelijk is aan 1. Een appartement omvat twee of meer conventionele woningen in het gebouw. De categorie "Andere" omvat conventionele woningen die zich in niet-residentiële gebouwen bevinden (zoals conciërgewoningen) en woningen die niet vermeld zijn.

Het type gebouw voor en na 2006 is sterk veranderd. In Vlaanderen en Wallonië zijn meer dan drie kwart van de gebouwen gebouwd als conventionele woningen voor 2006 huizen. De situatie is omgekeerd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar appartementen overheersen. Voor de recenter gebouwde gebouwen worden er meer appartementen dan huizen opgetrokken: in Vlaanderen is meer dan één op twee conventionele woningen gebouwd in 2006 of later een appartement; in Wallonië zijn bijna vier woningen op tien appartementen, en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest negen woningen op tien.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest woont meer dan 90% van de referentiepersonen met een recente woning in een appartement. Dat aandeel bedraagt bijna 44% in Vlaanderen et 36% in Wallonië.

Tabel 2: Verdeling van de particuliere huishoudens volgens type gebouw, provincie en bouwperiode van de woning

  Vóór 2006 In 2006 of later
Huizen Appartementen Overige   Huizen Appartementen Overige  
BELGIË 70,04% 28,51% 1,44% 100% 54,53% 44,30% 1,17% 100%
Brussels Hoofdstedelijk Gewest 19,25% 78,13% 2,63% 100% 7,09% 92,52% 0,39% 100%
Vlaams Gewest 76,02% 22,83% 1,16% 100% 54,29% 44,38% 1,33% 100%
Provincie Antwerpen 65,21% 33,53% 1,26% 100% 48,32% 51,03% 0,65% 100%
Provincie West-Vlaanderen 79,00% 19,89% 1,11% 100% 56,77% 41,06% 2,17% 100%
Provincie Oost-Vlaanderen 81,58% 17,43% 0,99% 100% 54,92% 44,17% 0,91% 100%
Provincie Limburg 80,58% 18,28% 1,14% 100% 55,21% 43,33% 1,46% 100%
Provincie Vlaams-Brabant 79,95% 18,80% 1,25% 100% 59,15% 38,87% 1,98% 100%
Waals Gewest 78,29% 20,20% 1,51% 100% 63,07% 36,07% 0,86% 100%
Provincie Luik 72,41% 26,09% 1,50% 100% 64,01% 35,30% 0,69% 100%
Provincie Namen 78,56% 19,60% 1,84% 100% 66,69% 38,87% 1,98% 100%
Provincie Waals-Brabant 78,03% 20,49% 1,49% 100% 51,16% 48,71% 0,13% 100%
Provincie Henegouwen 82,47% 16,22% 1,31% 100% 63,54% 35,06% 1,40% 100%
Provincie Luxemburg 82,07% 15,88% 2,05% 100% 69,43% 30,04% 0,53% 100%

2. Aantal kamers en bewoningsdichtheid

Iets minder dan één op honderd woningen gebouwd vanaf 2006 (0,86%) bestaat slechts uit een één enkele kamer (onder kamer verstaat men een afzonderlijke ruimte in de woning waarvan de oppervlakte minstens 4 m² bedraagt). Voor één op twintig woningen hebben we geen informatie over het aantal woonvertrekken (kamers, zie tabel 3).

De meeste woningen (gebouwd in 2006 of later) bestaan uit vier (23,94%) of uit vijf kamers (23,14%). In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt het zwaartepunt bij de woningen met vier kamers. Vlaanderen en Wallonië tellen proportioneel meer woningen met vijf of zes woningen.

Opvallend is dat het aandeel woningen met vijf kamers of minder stelselmatig gestegen is wanneer men de woningen die dateren van vóór 2006 vergelijkt met die van 2006 en later. Op nationaal vlak is het aantal woningen met slechts één kamer in die periode licht gestegen van 0,79% naar 0,86%. Bij woningen met twee kamers is er een stijging van 1,91% naar 3,18%, bij woningen met drie kamers van 5,71% naar 12,31%, bij woningen met vier kamers van 15,47% naar 23,94% en bij woningen van vijf kamers ten slotte van 22,61% naar 23,14%. Deze (stijgende) evolutie is zichtbaar in alle drie de gewesten.

Een omgekeerde trend is zichtbaar voor de woningen met veel kamers. De breuklijn ligt bij woningen met zes kamers. Recentere woningen tellen minder vaak zes, zeven, acht en negen of meer kamers.

Tabel 3: Verdeling van de particuliere huishoudens volgens het aantal kamers in de woning, het gewest en bouwperiode van de woning

  België Brussels Hoofdstedelijk Gewest Vlaanderen Wallonië
Vóór 2006 Vanaf 2006 Vóór 2006 Vanaf 2006 Vóór 2006 Vanaf 2006 Vóór 2006 Vanaf 2006
1 kamer 0,79% 0,86% 1,34% 3,06% 0,60% 0,63% 0,91% 1,07%
2 kamers 1,91% 3,18% 4,02% 5,24% 1,46% 2,82% 1,91% 3,78%
3 kamers 5,71% 12,31% 13,79% 16,07% 4,60% 12,29% 4,67% 11,73%
4 kamers 15,47% 23,94% 25,60% 32,75% 14,37% 25,22% 13,67% 19,10%
5 kamers 22,61% 23,14% 16,62% 18,83% 24,12% 24,31% 22,19% 20,77%
6 kamers 21,04% 16,63% 9,49% 6,38% 23,10% 16,73% 21,73% 18,07%
7 kamers 12,46% 9,11% 5,65% 2,86% 13,74% 8,75% 12,74% 11,12%
8 kamers 6,91% 3,86% 4,12% 2,27% 7,16% 3,51% 7,51% 5,04%
9 kamers of meer 8,03% 2,47% 9,52% 1,44% 7,43% 2,14% 8,52% 3,51%
Onbekend 5,08% 4,50% 9,85% 11,10% 3,43% 3,58% 6,16% 5,82%
  100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%

In België heeft 2,88% van de woningen gebouwd vóór 2006 minder dan één kamer per bewoner, tegen 2,37% in woningen gebouwd in 2006 of later (zie tabel 4).

Op nationaal niveau telt een op vier (23,88%) van de woningen gebouwd vóór 2006 gemiddeld een tot twee kamers per bewoner. Nog eens een op vier (24,52%) telt gemiddeld twee tot drie kamers per bewoner, en ruim vier op tien woningen (43,64%) gemiddeld drie kamers of meer per bewoner. Voor één op 20 woningen (5,08%) bezitten we geen informatie.

Recentere woningen (woningen die dateren van 2006 of later) tellen verhoudingsgewijs minder kamers per bewoner dan oudere woningen (woningen die gebouwd werden vóór 2006). Er is wel een daling te noteren van het aandeel woningen met minder dan één kamer per bewoner.

Tabel 4: Verdeling van particuliere huishoudens volgens aantal kamers per bewoner, gewest en bouwperiode van de woning

  België Brussels Hoofdstedelijk Gewest Vlaanderen Wallonië
Vóór 2006 Vanaf 2006 Vóór 2006 Vanaf 2006 Vóór 2006 Vanaf 2006 Vóór 2006 Vanaf 2006
Minder dan 1 kamer per bewoner 2,88% 2,37% 8,95% 6,92% 1,78% 1,92% 2,55% 2,79%
1 tot minder dan 2 kamers per bewoner 23,88% 35,64% 24,24% 28,01% 23,84% 35,67% 23,81% 36,85%
2 tot minder dan 3 kamers per bewoner 24,52% 27,95% 19,18% 19,94% 25,97% 28,89% 23,99% 26,80%
3 of meer kamers per bewoner 43,64% 29,54% 37,78% 34,03% 44,98% 29,94% 43,49% 27,74%
Niet aangegeven 5,08% 4,50% 9,85% 11,10% 3,43% 3,58% 6,16% 5,82%
  100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%

E. Wat zijn de kenmerken van de populatie die in woningen uit 2006 of later woont?

1. Leeftijd

In België is de referentiepersoon die in een recente woning woont jonger dan de referentiepersoon die woont in een woning gebouwd vóór 2006. De gemiddelde leeftijd van referentiepersonen die wonen in woningen gebouwd vóór 2006 is 53 jaar (met een standaardafwijking1 van 17), tegenover een gemiddelde leeftijd van 43 jaar voor referentiepersonen die in recentere woningen wonen (met een standaardafwijking van 15).

Huishoudens die in een recente woning wonen, hebben een verdelingscurve van de leeftijd met een modus2 rond 30 jaar en geringe spreiding. De modus bedraagt 46 jaar voor huishoudens die in oudere woningen wonen en de verdelingscurve heeft een veel grotere verspreiding (zie grafiek 1a).

Hetzelfde geldt in de drie gewesten (zie grafieken 1b).

Grafiek 1a: Verdeling volgens leeftijd van de referentiepersonen die wonen in woningen in België gebouwd voor en na 2006.

Grafieken 1b. : Verdeling volgens leeftijd van de referentiepersonen die wonen in woningen gebouwd voor en na 2006, volgens gewest.

(1) In de statistiek is de standaardafwijking een maat voor de spreiding van de gegevens.

(2) In de statistiek is de modus de waarde van een variabele die het vaakst voorkomt.

2. Nationaliteit

In België, het Vlaams Gewest en het Waals Gewest is er geen groot verschil tussen de nationaliteit van de referentiepersoon en de bouwperiode van de woning.

Bijna 12% van de referentiepersonen die in België wonen in woningen gebouwd vóór 2006, heeft een vreemde nationaliteit, tegenover 8% van de personen die wonen in recente woningen.

Dat verschil is nog kleiner in Vlaanderen en Wallonië. In het noorden van het land is 7% van de referentiepersonen die wonen in woningen gebouwd vóór 2006 geen Belg, tegenover bijna 6% van de referentiepersonen in recentere woningen. in het zuiden heeft 11% van de referentiepersonen die in oudere woningen wonen een vreemde nationaliteit, tegenover iets meer dan 10% van de referentiepersonen in recentere woningen.

De situatie is iets anders in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan in de andere twee gewesten, aangezien het aandeel referentiepersonen met een vreemde nationaliteit hoger is in recente woningen dan in woningen gebouwd voor 2006. Meer dan 39% woont in woningen gebouwd vanaf 2006, tegenover 34% in oudere woningen.

Grafieken 2: Verdeling van referentiepersonen die wonen in woningen gebouwd vóór en vanaf 2006, volgens nationaliteit.

3. Type eigendom

Een woning wordt gedefinieerd als een door de eigenaar bewoonde woning of een huurwoning. Door de eigenaar bewoonde woningen zijn woningen met ten minste één bewoner die er geheel of gedeeltelijk eigenaar van is. Huurwoningen zijn, volgens Eurostat, woningen waarvan ten minste één bewoner huur betaalt voor de bewoning van de woning en waarvan geen van de bewoners geheel of gedeeltelijk eigenaar is. Met andere woorden: niemand in het huishouden is eigenaar van de woning. In België wordt een bewoonde woning als huurwoning beschouwd van zodra het geen eigendomswoning is. In sommige gevallen liet de koppeling met de gegevens van het Kadaster niet toe om het type eigendom te bepalen. Deze woningen werden onder dit punt niet weerhouden.

Voor België verschilt het aandeel van eigenaars weinig naargelang de bouwperiode van de woning: voor woningen gebouwd vóór 2006 bedraagt het aandeel huurders bijna 35% en het aandeel eigenaars 65%. Voor recente woningen schommelt het aandeel rond 30% voor huurders en 70% voor eigenaars.

Voor Vlaanderen verschilt het aandeel van huurders ten opzichte van eigenaars voor woningen gebouwd vóór 2006 en voor recentere woningen bijna niet: bijna 30% van de bewoners is huurder en 70% is eigenaar.

Voor Wallonië zijn zes woningen op tien die gebouwd zijn vóór 2006 bewoond door de eigenaar, tegenover zeven woningen op tien die gebouwd zijn in 2006 of later.

De situatie is iets anders in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Meer dan zes huishoudens op tien die in woningen van vóór 2006 wonen, zijn huurders. Met andere woorden: niemand in het huishouden is eigenaar van de woning. Voor woningen gebouwd vanaf 2006 bevat bijna een huishouden op twee minstens één lid dat eigenaar is van de woning.

Grafiek 3: Aandeel van de huishoudens die eigenaar zijn volgens de bouwperiode van de woning:

4. Grootte van de huishoudens

In woningen gebouwd vóór 2006 is één huishouden op twee in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een eenpersoonshuishouden. Het aandeel eenpersoonshuishoudens daalt licht in woningen gebouwd in 2006 en later (42%). Bij huishoudens met twee personen verschillen de resultaten heel weinig naargelang de bouwperiode. Voor huishoudens van drie tot vijf personen bedragen de resultaten respectievelijk 25% voor woningen gebouwd vóór 2006 en 30% voor recentere woningen.

In Vlaanderen verschilt de grootte van de huishoudens weinig naargelang de bouwperiode: eenpersoonshuishouden hebben een aandeel van 30%, huishoudens van twee personen een aandeel van bijna 33%. Voor huishoudens van drie tot vijf personen bedragen de resultaten 33% voor woningen gebouwd vóór 2006, en 40% voor recentere woningen.

In Wallonië verschillen de aandelen van eenpersoonshuishoudens en huishoudens van drie tot vijf personen sterk naargelang de bouwperiode. In woningen gebouwd vóór 2006 leeft 35% van de referentiepersonen in een eenpersoonshuishouden en 32% in huishoudens van drie tot vijf personen. In recentere woningen bedraagt dat aandeel 25% voor eenpersoonshuishoudens en meer dan 45% voor huishoudens van drie tot vijf personen.

Grafieken 4: Verdeling van referentiepersonen die wonen in woningen gebouwd vóór en vanaf 2006, volgens de grootte van het huishouden:

5. Soort huishouden

De niet-gezinshuishoudens3 bestaande uit meerdere personen en de meergezinshuishoudens4 werden uit de analyse geweerd. De populatie van dit punt is dus de totale populatie (4.712.870 huishoudens) waarvan deze bijzondere gevallen worden afgetrokken, namelijk 133.680 huishoudens (129.738 wonen in woningen gebouwd vóór 2006 en 3.942 wonen in recentere woningen). De populatie telt dus 4.579.190 huishoudens.

Alleenstaanden wonen meestal in woningen gebouwd vóór 2006; koppels met kinderen meestal in recente woningen.

Grafieken 5: Verdeling van referentiepersonen die wonen in woningen gebouwd vóór en vanaf 2006, volgens de soort huishouden:

(3) Een niet-gezinshuishouden is een huishouden zonderfamiliekern. Een familiekern bestaat uit twee of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde huishouden en die verwant zijn als man en vrouw, als partners in een geregistreerd partnerschap, als samenwonende partners of als ouder en kind.

(4) Meergezinshuishoudens zijn huishoudens die bestaan uit meerdere familiekernen die eenzelfde woning betrekken.

6. Kortom: wat is het profiel van de particuliere huishoudens die wonen in woningen gebouwd vanaf 2006?

Wat is het verschil tussen de huishoudens die wonen in woningen gebouwd vóór 2006 en de huishoudens die in recentere woningen wonen?

Het aandeel particuliere huishoudens die wonen in woningen gebouwd vanaf 2006 bedraagt ongeveer 4% van alle particuliere huishoudens die in conventionele woningen wonen.

Het aandeel recente woningen is het hoogst in de provincie Luxemburg voor het Waals Gewest en in Limburg voor het Vlaams Gewest (tabel 1).

Deze beschrijvende studie toont dat mensen die in recente woningen wonen een jongere en homogenere bevolking vormen dan mensen die wonen in woningen gebouwd vóór 2006.

Het aandeel vreemdelingen volgens de bouwperiode van de woning verschilt heel weinig, behalve in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar het aandeel referentiepersonen van vreemde nationaliteit die wonen in woningen gebouwd in 2006 of later hoger is dan degene die wonen in woningen gebouwd vóór 2006.

De woningen gebouwd na 2006 zijn meestal eigen woningen. Een eigen woning betekent dat ten minste één persoon in het huishouden geheel of gedeeltelijk eigenaar is van de woning.

Woningen gebouwd na 2006 worden bewoond door grotere huishoudens, meestal koppels met kinderen.

F. Wat zijn de kenmerken van de eigenaars die in woningen gebouwd na 2006 wonen?

Na het opstellen van het profiel van de huishoudens die wonen in conventionele woningen uit 2006 of later, stelt dit deel de kenmerken vast van de huishoudens die eigenaar zijn van deze recente conventionele woningen, en bekijkt het wat ze onderscheidt van huurders die in woningen van dezelfde leeftijd wonen.

Door de eigenaar bewoonde woningen zijn woningen met ten minste één bewoner die de woning geheel of gedeeltelijk in eigendom heeft. Huurwoningen zijn, volgens Eurostat, woningen waarvan ten minste één bewoner huur betaalt voor de bewoning van de woning en waarvan geen van de bewoners geheel of gedeeltelijk eigenaar is. Met andere woorden: niemand in het huishouden is eigenaar van de woning. In België werden bewoonde woningen die geen eigendomswoning zijn als huurwoning beschouwd. In sommige gevallen liet de koppeling met de gegevens van het Kadaster niet toe om het type eigendom te bepalen.

Ter herinnering: in België waren er op 1 januari 2011 198.520 particuliere huishoudens die in woningen uit 2006 of later woonden. Voor een deel van deze huishoudens was het echter onmogelijk om te bepalen of ze eigenaar of huurder van hun woning waren. Ze werden uit de analyse van dit tweede deel geweerd. Het gaat om 1.866 huishoudens of minder dan 1% van de huishoudens die in recente woningen wonen.

Grafiek 6: Verdeling van referentiepersonen die wonen in woningen gebouwd vóór en vanaf 2006, volgens het type eigendom:

Tabel 5: Verdeling van huishoudens die wonen in recente conventionele woningen per gewest, provincie en type eigendom

  Eigenaar Huurder Totaal
BELGIË 136.550 (69,44%) 60.104 (30,56%) 196.654 (100%)
Brussels Hoofdstedelijk Gewest 4.094 (47,65%) 4.498 (52,35%) 8.592 (100%)
Vlaams Gewest 96.003 (70,20%) 40.756 (29,80%) 136.759 (100%)
Provincie Antwerpen 24.789 (71,77%) 9.753 (28,23%) 34.542 (100%)
Provincie West-Vlaanderen 17.845 (69,10%) 7.980 (30,90%) 25.825 (100%)
Provincie Oost-Vlaanderen 21.917 (65,60%) 11.494 (34,40%) 33.411 (100%)
Provincie Limburg 16.587 (74,04%) 5.817 (25,96%) 22.404 (100%)
Provincie Vlaams-Brabant 14.865 (72,24%) 5.712 (27,76%) 20.577 (100%)
Waals Gewest 36.453 (71,05%) 14.850 (28,95%) 51.303 (100%)
Provincie Luik 10.533 (73,21%) 3.855 (26,79%) 14.388 (100%)
Provincie Namen 5.788 (71,53%) 2.304 (28,47%) 8.092 (100%)
Provincie Waals-Brabant 5.007 (67,28%) 2.435 (32,72%) 7.442 (100%)
Provincie Henegouwen 10.539 (68,79%) 4.781 (31,21%) 15.320 (100%)
Provincie Luxemburg 4.586 (75,66%) 1.475 (24,34%) 6.061 (100%)

Het percentage in deze tabel is de verhouding tussen het aantal huishoudens die eigenaar of huurder zijn van hun woning uit 2006 of later, en het totaal aantal huishoudens die in recente woningen wonen per geografische niveaus.

Bijna 70% van de woningen uit 2006 en later zijn in eigendom. Dat geldt voor zowel Vlaanderen als Wallonië. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is echter slechts één op twee huishoudens die wonen in een woning uit 2006 of later eigenaar van zijn woning. Dat aandeel is bijzonder groot vergeleken met de hele Brusselse bevolking. Het aandeel huishoudens met ten minste één persoon die eigenaar is van de woning bedraagt er 38%.

In de provincies Limburg en Luxemburg wordt één recent gebouwde woning op vier verhuurd. Oost-Vlaanderen en Waals-Brabant hebben met respectievelijk 66 en 67% de kleinste aandelen eigenaars ten opzichte van huurders in recente woningen.

1. Leeftijd

In België is de gemiddelde leeftijd van referentiepersonen die eigenaar zijn van hun woning 42 jaar (met een standaardafwijking5 van 13) tegenover 45 jaar (standaardafwijking van 18) voor referentiepersonen die een recente woning huren.

In België is bijna één referentiepersoon op tien jonger dan 20 en wonend in een woning gebouwd na 2006, de eigenaar ervan. Dat aandeel bedraagt 2% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 8% in Wallonië en 13% in Vlaanderen.

Met uitzondering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt het aandeel eigenaars groter tot de leeftijdsgroep 30-40 jaar, waarin het 80% bedraagt. Dat aandeel daalt daarna geleidelijk tot bijna 30% bij de referetiepersonen van 80 jaar of ouder.

De trend is iets anders in Brussel: van 98% huurders in de leeftijdsgroep van minder dan 20 jaar daalt het aandeel tussen 45 en 50% in de leeftijdsgroepen boven 30 jaar.

Grafiek 7: Verdeling van referentiepersonen die wonen in woningen gebouwd vóór en vanaf 2006 waarvan ze eigenaar zijn, volgens de leeftijdsgroep

(5) In de statistiek is de standaardafwijking een maat voor de spreiding van de gegevens.

2. Nationaliteit

Ter herinnering : in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is slechts één op twee referentiepersonen die wonen in een woning gebouwd na 2006 eigenaar van zijn woning.

Achter deze homogeniteit schuilen echter verschillen volgens de nationaliteit van de referentiepersoon: bijna 60% van de referentiepersonen met de Belgische nationaliteit is eigenaar, tegenover slechts 30% als de referentiepersoon een vreemde nationaliteit heeft.

Grafiek 8: Verdeling van referentiepersonen die wonen in woningen gebouwd vanaf 2006 waarvan ze eigenaar zijn, volgens de nationaliteit

Wat betreft de nationaliteit van de referentiepersoon en het type eigendom van de woning, is zowel in Vlaanderen als in Wallonië bijna 70% van de referentiepersonen van Belgische nationaliteit eigenaar van een recente woning. Voor de referentiepersonen met een andere nationaliteit is er een vrij groot verschil tussen de twee gewesten qua type eigendom van de woning. In Wallonië is bijna 60% van de referentiepersonen met een vreemde nationaliteit eigenaar van een woning gebouwd na 2006, tegenover 45% in Vlaanderen.

3. Grootte van de huishoudens

Wat de grootte van de huishoudens betreft, is er geen groot verschil qua type eigendom tussen het noorden en het zuiden: bij eenpersoonshuishoudens is één huishouden op twee huurder van zijn woning. Het aandeel huurders daalt tot 30% voor huishoudens van twee personen, bedraagt 15% voor particuliere huishoudens van drie tot vijf personen, en 20% voor huishoudens van zes tot tien personen.

De situatie is iets anders in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: Zes op tien huishoudens bestaande uit één persoon zijn huurders. Er zijn ook verschillen met de twee andere gewesten voor huishoudens die uit meerdere personen bestaan: tussen 45% en 50% van de huishoudens die uit twee personen of meer bestaan is huurder.

Grafiek 9: Aandeel van referentiepersonen die wonen in woningen gebouwd vanaf 2006 waarvan ze eigenaar zijn, volgens de grootte van de huishoudens

4. Soort huishouden

Een "koppel" wordt gedefinieerd als twee personen van hetzelfde geslacht of van verschillend geslacht, die als man en vrouw, als partners in een geregistreerd partnerschap of als samenwonende partners samenwonen. Zoals in deel 1 werden de niet-gezinshuishoudens6 bestaande uit meerdere personen en de meergezinshuishoudens7 uit de analyse geweerd. Er zijn 3.942 koppels, of 2% van de particuliere huishoudens die wonen in conventionele woningen gebouwd vanaf 2006. De populatie telt nu 194.578 huishoudens.

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is bijna 60% van de referentiepersonen die als koppel met kinderen leven eigenaar, en bijna 60% van de referentiepersonen die als koppel zonder kinderen leven. Dat aandeel daalt tot rond 40% voor eenoudergezinnen en eenpersoonshuishoudens.

In het noorden en het zuiden van het land is ongeveer 50% van de eenoudergezinnen en de eenpersoonshuishoudens eigenaar van zijn woning. In deze twee gewesten stijgt het aandeel van eigenaars tot meer dan 70% voor koppels zonder kinderen en bijna 90% voor koppels met kinderen.

Grafiek 10: Aandeel van referentiepersonen die wonen in woningen gebouwd vanaf 2006 waarvan ze eigenaar zijn, volgens het type huishouden

(6) Een niet-gezinshuishouden is een huishouden zonderfamiliekern. Een familiekern bestaat uit twee of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde huishouden en die verwant zijn als man en vrouw, als partners in een geregistreerd partnerschap, als samenwonende partners of als ouder en kind.

(7) Meergezinshuishoudens zijn huishoudens die bestaan uit meerdere familiekernen die eenzelfde woning betrekken.

5. Kortom: wat is het profiel van de particuliere huishoudens die eigenaar zijn van recente woningen?

In België wonen 198.520 particuliere huishoudens in conventionele woningen gebouwd in 2006 of later. Van deze huishoudens werden er 1.866 referentiepersonen afgetrokken omdat het onmogelijk was te bepalen of ze eigenaar of huurder van hun woning waren.

In het Vlaams en Waals Gewest zijn bijna zeven referentiepersonen op tien eigenaar van een recente woning. Dat geldt voor slechts één referentiepersoon op twee in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

De referentiepersonen die eigenaar zijn van hun woning, zijn gemiddeld iets jonger dan de huishoudens die huurder zijn: 42 jaar voor de eigenaars en 45 jaar voor de huurders.

In Vlaanderen en Wallonië is 70% van de Belgische referentiepersionen eigenaar van zijn woning. Dat aandeel verschilt van gewest tot gewest als de referentiepersoon van vreemde nationaliteit is: In het noorden is 45% van de referentiepersonen van vreemde nationaliteit die wonen in recente woningen eigenaar ervan, tegenover 60% in het zuiden en 30% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Het aandeel van eigenaars is hoger bij koppels met of zonder kinderen.

Bijlagen

Tabel A.1 : Geslacht van de referentiepersoon volgens de bouwperiode van de woning

  Vóór 2006 Vanaf 2006
Vrouwen 1.458.366 32,31% 56.048 28%
Mannen 3.055.984 67,69% 142.472 72%
Totaal 4.514.350 100,00% 198.520 100%

Grafieken A.1. : Geslacht van de referentiepersonen in de drie gewesten volgens de bouwperiode van de woning

Copyright © 2015 Algemene Directie Statistiek - Statistics Belgium